18– Familie Família - Manual Delftse Methode
Criado por Vanda Gomes
Criado por Vanda Gomes
Kom jij uit een groot gezin?
-Mijn ouders hebben zes kinderen. Ik heb drie broers en twee zusters
Woont jouw familie ook in Nederland?
-Alleen mijn jongste zus. Zij is getrouwd met een Nederlander.
Daardoor kent ze beter Nederlands dan ik. Ze hebben drie kinderen, twee jongens en een meisje. Maar de rest van mijn familie woont niet in Nederland.
Ga je vaak bij je zus op bezoek?
-Ja, ik help haar regelmatig met de kinderen. Zij heeft het erg druk, want ze werkt vier dagen per week.
Leven je beide ouders nog?
-Gelukking wel. Ze zijn nog gezond en flink, ze zorgen voor zichzelf.
Maar onlangs zijn ze wel gestopt met werken. Mijn vader had een klein bedrijf waar ze kleding maken. Hij heeft het bedrijf verkocht. Nu zijn ze van plan spoedig naar Nederland te komen voor een vakantie. Ik hoop dat ze een paar weken blijven. Ik heb ze al zo lang niet gezing.
En heb je nog grootouders?
-Die zijn helaas gestorven toen ik klein was. Ik heb ze nauwelijks gekend. Dat vind ik jammer. Grootouders spelen een belangrijke rol in de familie, althans in onze cultuur.
Iedereen houdt rekening met hun ideeen en opvattingen. Zij hebben veel gezag, net als de ouders. Die kunnen zelfs bepalen met wie je moet trouwen. Kun je je dat voorstellen?
Of vind je het een slechte zaak dat de ouders over zulke zaken beslissen?
Wat is jouw mening hierover?
-Mijn ouders hebben zes kinderen. Ik heb drie broers en twee zusters
Woont jouw familie ook in Nederland?
-Alleen mijn jongste zus. Zij is getrouwd met een Nederlander.
Daardoor kent ze beter Nederlands dan ik. Ze hebben drie kinderen, twee jongens en een meisje. Maar de rest van mijn familie woont niet in Nederland.
Ga je vaak bij je zus op bezoek?
-Ja, ik help haar regelmatig met de kinderen. Zij heeft het erg druk, want ze werkt vier dagen per week.
Leven je beide ouders nog?
-Gelukking wel. Ze zijn nog gezond en flink, ze zorgen voor zichzelf.
Maar onlangs zijn ze wel gestopt met werken. Mijn vader had een klein bedrijf waar ze kleding maken. Hij heeft het bedrijf verkocht. Nu zijn ze van plan spoedig naar Nederland te komen voor een vakantie. Ik hoop dat ze een paar weken blijven. Ik heb ze al zo lang niet gezing.
En heb je nog grootouders?
-Die zijn helaas gestorven toen ik klein was. Ik heb ze nauwelijks gekend. Dat vind ik jammer. Grootouders spelen een belangrijke rol in de familie, althans in onze cultuur.
Iedereen houdt rekening met hun ideeen en opvattingen. Zij hebben veel gezag, net als de ouders. Die kunnen zelfs bepalen met wie je moet trouwen. Kun je je dat voorstellen?
Of vind je het een slechte zaak dat de ouders over zulke zaken beslissen?
Wat is jouw mening hierover?
****Tradução***
Familie - Família
Kom jij uit een groot gezin? |Você vem de uma família grande?
-Mijn ouders hebben zes kinderen. Ik heb drie broers en twee zusters |-Os meus pais têm seis filhos. Tenho três irmãos e duas irmãs.
Woont jouw familie ook in Nederland? |A tua família também vive na Holanda?
-Alleen mijn jongste zus. Zij is getrouwd met een Nederlander. |-Apenas a minha irmã mais nova. Ela é casada com um Holandês.
Daardoor kent ze beter Nederlands dan ik. Ze hebben drie kinderen, twee jongens en een meisje. Maar de rest van mijn familie woont niet in Nederland. |Por isso, ela sabe melhor do que eu Holandês. Eles têm três filhos, dois meninos e uma menina. Mas o resto da minha família não vive na Holanda.
Ga je vaak bij je zus op bezoek? |Você costuma visitar a sua irmã?
-Ja, ik help haar regelmatig met de kinderen. Zij heeft het erg druk, want ze werkt vier dagen per week. |Sim, eu ajudo-a regularmente com as crianças. Ela é muito ocupada, porque ela trabalha quatro dias por semana.
Leven je beide ouders nog? |Os seus pais ainda estão vivos?
-Gelukkig wel. Ze zijn nog gezond en flink, ze zorgen voor zichzelf. |-Felizmente sim. Eles ainda estão fortes e saudáveis, eles cuidam de si mesmos.
Maar onlangs zijn ze wel gestopt met werken. Mijn vader had een klein bedrijf waar ze kleding makten. Hij heeft het bedrijf verkocht. Nu zijn ze van plan spoedig naar Nederland te komen voor een vakantie. Ik hoop dat ze een paar weken blijven. Ik heb ze al zo lang niet gezien. |Mas, recentemente, eles pararam de trabalhar. O meu pai tinha uma pequena empresa onde eles faziam roupas. Ele vendeu a empresa. Agora eles estão a planear para breve vir de férias à Holanda. Espero que eles fiquem algumas semanas. Já não os vejo à muito tempo.
En heb je nog grootouders? |E ainda tens avós?
-Die zijn helaas gestorven toen ik klein was. Ik heb ze nauwelijks gekend. Dat vind ik jammer. Grootouders spelen een belangrijke rol in de familie, althans in onze cultuur. |Infelizmente eles morreram quando eu era pequena. Eu não os conheci de todo. Isso eu lamento. Avós desempenham um papel importante na família, pelo menos na nossa cultura.
Iedereen houdt rekening met hun ideeën en opvattingen. Zij hebben veel gezag, net als de ouders. Die kunnen zelfs bepalen met wie je moet trouwen. Kun je je dat voorstellen? |Toda gente respeita as ideias e opiniões deles. Eles têm um monte de autoridade, como os pais. Que podem até mesmo decidir com quem te casas. Você consegue imaginar isso?
Of vind je het een slechte zaak dat de ouders over zulke zaken beslissen? |Ou você acha que é mau que serem os pais a decidirem esses assuntos?
Wat is jouw mening hierover? |Qual é a sua opinião?
-Mijn ouders hebben zes kinderen. Ik heb drie broers en twee zusters |-Os meus pais têm seis filhos. Tenho três irmãos e duas irmãs.
Woont jouw familie ook in Nederland? |A tua família também vive na Holanda?
-Alleen mijn jongste zus. Zij is getrouwd met een Nederlander. |-Apenas a minha irmã mais nova. Ela é casada com um Holandês.
Daardoor kent ze beter Nederlands dan ik. Ze hebben drie kinderen, twee jongens en een meisje. Maar de rest van mijn familie woont niet in Nederland. |Por isso, ela sabe melhor do que eu Holandês. Eles têm três filhos, dois meninos e uma menina. Mas o resto da minha família não vive na Holanda.
Ga je vaak bij je zus op bezoek? |Você costuma visitar a sua irmã?
-Ja, ik help haar regelmatig met de kinderen. Zij heeft het erg druk, want ze werkt vier dagen per week. |Sim, eu ajudo-a regularmente com as crianças. Ela é muito ocupada, porque ela trabalha quatro dias por semana.
Leven je beide ouders nog? |Os seus pais ainda estão vivos?
-Gelukkig wel. Ze zijn nog gezond en flink, ze zorgen voor zichzelf. |-Felizmente sim. Eles ainda estão fortes e saudáveis, eles cuidam de si mesmos.
Maar onlangs zijn ze wel gestopt met werken. Mijn vader had een klein bedrijf waar ze kleding makten. Hij heeft het bedrijf verkocht. Nu zijn ze van plan spoedig naar Nederland te komen voor een vakantie. Ik hoop dat ze een paar weken blijven. Ik heb ze al zo lang niet gezien. |Mas, recentemente, eles pararam de trabalhar. O meu pai tinha uma pequena empresa onde eles faziam roupas. Ele vendeu a empresa. Agora eles estão a planear para breve vir de férias à Holanda. Espero que eles fiquem algumas semanas. Já não os vejo à muito tempo.
En heb je nog grootouders? |E ainda tens avós?
-Die zijn helaas gestorven toen ik klein was. Ik heb ze nauwelijks gekend. Dat vind ik jammer. Grootouders spelen een belangrijke rol in de familie, althans in onze cultuur. |Infelizmente eles morreram quando eu era pequena. Eu não os conheci de todo. Isso eu lamento. Avós desempenham um papel importante na família, pelo menos na nossa cultura.
Iedereen houdt rekening met hun ideeën en opvattingen. Zij hebben veel gezag, net als de ouders. Die kunnen zelfs bepalen met wie je moet trouwen. Kun je je dat voorstellen? |Toda gente respeita as ideias e opiniões deles. Eles têm um monte de autoridade, como os pais. Que podem até mesmo decidir com quem te casas. Você consegue imaginar isso?
Of vind je het een slechte zaak dat de ouders over zulke zaken beslissen? |Ou você acha que é mau que serem os pais a decidirem esses assuntos?
Wat is jouw mening hierover? |Qual é a sua opinião?
****** Família***
De familie
Ouders |pais
Vader |pai
Moeder |mãe
Zoon |filho
Dochter |filha
Man/Echtgenoot |marido
Vrouw |esposa
Broer(s)/ broertje |irmão(s)/irmaozinho
Zus/zusje |irmã/irmanzinha
Grootouders/choonouders |avós
Opa/ Groot vader |avô
Oma |avó
Kleinkinderen |netos
Kleinzoon |neto
Kleindochter |neta
Schoonzoon |genro
Schoondochter(s) |nora (s)
Schoonvader |sogro
Schoonmoeder |sogra
Oom |tio
Tante |tia
Neefje(s) |sobrinho(s)
Nichtje(s) |sobrinha(s)
Neef/neefje |primo/priminho
Nicht/nichtje |prima/priminha
Zwager |cunhado
Schoonzus)sen) |cunhada(s)
Ouders |pais
Vader |pai
Moeder |mãe
Zoon |filho
Dochter |filha
Man/Echtgenoot |marido
Vrouw |esposa
Broer(s)/ broertje |irmão(s)/irmaozinho
Zus/zusje |irmã/irmanzinha
Grootouders/choonouders |avós
Opa/ Groot vader |avô
Oma |avó
Kleinkinderen |netos
Kleinzoon |neto
Kleindochter |neta
Schoonzoon |genro
Schoondochter(s) |nora (s)
Schoonvader |sogro
Schoonmoeder |sogra
Oom |tio
Tante |tia
Neefje(s) |sobrinho(s)
Nichtje(s) |sobrinha(s)
Neef/neefje |primo/priminho
Nicht/nichtje |prima/priminha
Zwager |cunhado
Schoonzus)sen) |cunhada(s)
*** Frases Feitas - Uteis*****
De |A família
Het gezin |A família
Ik ben moeder |Eu sou uma mãe
Ik ben vader |Eu sou um pai
Ik heb Kinderen |Tenho filhos
Heb jij kinderen?/ Heeft u Kinderen? |Você tem filhos? / Você tem filhos?
Hebben jullie Kinderen? |Você tem filhos?
Ja, ik heb kindeden, / Ja, wij hebben kinderen. |Sim, eu tenho filhos, / Sim, temos filhos.
Hoeveel kinderen heeft u? / Heb jij? / Hebben jullie? |Quantos filhos você tem? / Você? / E você?
Ik heb twee kinderen, een zoon en een dochter. |Eu tenho dois filhos, um filho e uma filha.
Wij hebben twee zoons |Temos dois filhos
Zij heeft drie dochters |Ela tem três filhas
Hoe heten je kinderen? / Uw kinderen? |Quais são os seus filhos? / Seus filhos?
Mijn zoon heet..... / mijn dochter heet... |Meu filho se chama ..... / Minha filha é ...
Hoe heten jullie kinderen? |Quais são os seus filhos?
Onze zoon heet.... / Onze dochter heet... |Nosso filho é chamado .... / Nossa filha é ...
Zij zijn de ouders van de kinderen |Eles são os pais das crianças
Hij is opa |Ele é um avô
Hoeveel kleinkinderen heeft hij? |Quantos netos que ele tem?
Hij heeft 4 kleinkinderen. Twee kleinzoons en twee kleindochters. |Ele tem quatro netos. Dois netos e duas netas.
Zij is oma |Ela é avó
Zij heeft een kleindochter |Ela tem uma neta
Zij zijn de grootouders van de kleinkinderen. |Eles são os avós dos netos.
**
Ik heb een broer en een zus. |Eu tenho um irmão e uma irmã.
Hij is mijn broer. (broertje) |Ele é meu irmão/irmãozinho
Zij is mijn zus. (zusje) |Ela é a minha irmã/irmazinha.
Ik heb drie broers en twee zussen. |Tenho três irmãos e duas irmãs.
Heb jij broers en zussen? |Você tem irmãos e irmãs?
Heeft je broer kinderen? |Será que o seu irmão tem filhos?
Hoe heten zijn kinderen? |Quais são seus filhos?
Is je zus getrouwd? |É a sua irmã se casou?
Hoe heet je zus? |Qual é a sua irmã?
Wat is haar voornaam? |Qual é o nome dela?
Wat is haar achternaam? |Qual o sobrenome dela?
Haar voornaam is ... |Seu primeiro nome é ...
Haar achternaam is... |O sobrenome dela é ...
Hoe heet je man? |Qual é o seu marido?
Hoe heet zijn vrouw? |Qual é a sua esposa?
Hij is mijn broer. (broertje) |Ele é meu irmão/irmãozinho
Zij is mijn zus. (zusje) |Ela é a minha irmã/irmazinha.
Ik heb drie broers en twee zussen. |Tenho três irmãos e duas irmãs.
Heb jij broers en zussen? |Você tem irmãos e irmãs?
Heeft je broer kinderen? |Será que o seu irmão tem filhos?
Hoe heten zijn kinderen? |Quais são seus filhos?
Is je zus getrouwd? |É a sua irmã se casou?
Hoe heet je zus? |Qual é a sua irmã?
Wat is haar voornaam? |Qual é o nome dela?
Wat is haar achternaam? |Qual o sobrenome dela?
Haar voornaam is ... |Seu primeiro nome é ...
Haar achternaam is... |O sobrenome dela é ...
Hoe heet je man? |Qual é o seu marido?
Hoe heet zijn vrouw? |Qual é a sua esposa?
*******
Familie
Kijk, dit is een foto van mijn familie. |Olha, esta é uma foto da minha família.
Het is een oude foto. |É uma foto antiga.
Hij is van tien jaar geleden. |Ele era há dez anos.
Helemaal links ziet u mijn vader. |Na extrema esquerda você pode ver o meu pai.
Naast mijn vader staat mijn moeder. |Além do meu pai é minha mãe.
Mijn ouders hebben drie kinderen. |Meus pais têm três filhos.
Twee jongens en één meisje. |Dois meninos e uma menina.
Twee zonen en één dochter. |Dois filhos e uma filha.
De jongen naast mijn moeder: dat ben ik. |O rapaz ao lado de minha mãe que eu sou.
Achter mij ziet u mijn broer. |Atrás de mim é meu irmão.
Helemaal rechts staat mijn zus. |Na extrema direita é minha irmã.
Kijk, dit is een foto van mijn familie. |Olha, esta é uma foto da minha família.
Het is een oude foto. |É uma foto antiga.
Hij is van tien jaar geleden. |Ele era há dez anos.
Helemaal links ziet u mijn vader. |Na extrema esquerda você pode ver o meu pai.
Naast mijn vader staat mijn moeder. |Além do meu pai é minha mãe.
Mijn ouders hebben drie kinderen. |Meus pais têm três filhos.
Twee jongens en één meisje. |Dois meninos e uma menina.
Twee zonen en één dochter. |Dois filhos e uma filha.
De jongen naast mijn moeder: dat ben ik. |O rapaz ao lado de minha mãe que eu sou.
Achter mij ziet u mijn broer. |Atrás de mim é meu irmão.
Helemaal rechts staat mijn zus. |Na extrema direita é minha irmã.
******
1.Wonen je ouders ook in Nederland? |Será que seus pais vivem na Holanda?
2.Nee, ze wonen niet in Nederland. |Não, eles não vivem na Holanda.
3.En je broer en je zus? |E seu irmão e sua irmã?
4.Mijn broer woont ook in Nederland. |Meu irmão vive na Holanda.
1.Wonen je ouders ook in Nederland? |Será que seus pais vivem na Holanda?
2.Nee, ze wonen niet in Nederland. |Não, eles não vivem na Holanda.
3.En je broer en je zus? |E seu irmão e sua irmã?
4.Mijn broer woont ook in Nederland. |Meu irmão vive na Holanda.
5.Mijn zus woont niet in een EU-land. |Minha irmã não vive em um país da UE.
6.Misschien komt ze ook naar Nederland. |Talvez eles vêm para a Holanda.
7.Mag ze hier komen? |Ela pode vir aqui?
8.Ik hoop dat het lukt. |Espero que ele funciona.
9.Ik mis mijn lieve zus erg. |Sinto falta da minha querida irmã.
Ze is vorig jaar getrouwd. |Ela era casada no ano passado.
Sinds kort heeft ze een kind: een dochter. |Recentemente, ela tem um filho, uma filha.
Ik ben dus haar oom. |Então, eu sou seu tio.
En mijn vrouw is haar tante. |E minha esposa é sua tia.
*******
1.Wie is de oudste? Ben jij de oudste? |Quem é o mais velho? Você é o mais velho?
2.Nee, ik ben de jongste. |Não, eu sou o mais novo.
3.Mijn broer is ouder dan ik. |Meu irmão é mais velho que eu.
4.Hij is twee jaar ouder. |Ele é dois anos mais velho.
5.En mijn zus is de oudste. |E a minha irmã é a mais velha.
6.Zij is het oudste kind. |Ela é a filha mais velha
2.Nee, ik ben de jongste. |Não, eu sou o mais novo.
3.Mijn broer is ouder dan ik. |Meu irmão é mais velho que eu.
4.Hij is twee jaar ouder. |Ele é dois anos mais velho.
5.En mijn zus is de oudste. |E a minha irmã é a mais velha.
6.Zij is het oudste kind. |Ela é a filha mais velha
1.Heb jij broers? |Você tem irmãos
2. Ja, ik heb broers. |Sim, eu tenho irmãos
3.Já, ik heb twee zussen. |Sim, eu tenho 2 irmãs
4. Nee, ik heb geen broers en zussen. |Não, eu não tenho irmãos e irmãs
Wij zijn een gezin. |Nós somos uma família.
Het gezin is niet klein. |A família não é pequena.
Het gezin is groot. |A família é grande.
Wie is dat? |Quem é ?
Dat is Peter. |É o Pedro.
Peter is student. |O Pedro é estudante.
Wie is dat? |Quem é?
Dat is Martha. |É a Marta.
Martha is secretaresse. |A Marta é secretária.
Peter en Martha zijn vrienden. |O Pedro e a Marta são amigos / namorados.
Peter is de vriend van Martha. |O Pedro é o amigo /namorado da Marta.
Martha is de vriendin van Peter. |A Marta é a amiga /namorada do Pedro.
Dat is Peter. |É o Pedro.
Peter is student. |O Pedro é estudante.
Wie is dat? |Quem é?
Dat is Martha. |É a Marta.
Martha is secretaresse. |A Marta é secretária.
Peter en Martha zijn vrienden. |O Pedro e a Marta são amigos / namorados.
Peter is de vriend van Martha. |O Pedro é o amigo /namorado da Marta.
Martha is de vriendin van Peter. |A Marta é a amiga /namorada do Pedro.
de man |o homem
de vrouw |a mulher
het kind |a criança
een gezin |a família
mijn gezina |minha família
Mijn gezin is hier. |A minha família está aqui.
de vrouw |a mulher
het kind |a criança
een gezin |a família
mijn gezina |minha família
Mijn gezin is hier. |A minha família está aqui.
Sem comentários:
Enviar um comentário