Woord voor woord les 9. ......*De week.
Woorden:
Werkwoord ..........*Zelfstandige naamwoorden ......*Overige woorden
heb/heeft .............*het kind - de kinderen .................*hij - zij
getrouwd..............*de dag - de dagen .......................*dagen van de week
luister ...................*de week .........................................*vandaag
hoor (hoor je…?).*de man .........................................*morgen
...............................*de vrouw ......................................*gisteren
Heb jij kinderen?
Ben jij getrouwd?
Welke dag is het vandaag?
Welke dag is het morgen?
Video:
Hallo. Welkom bij woord voor woord. Dit is les 9 .....*De week.
Welke dag is het vandaag?
Rick welke dag is het vandaag? ............R: Het is maandag.
Het is maandag.
En bij jou?
Welke dag is het vandaag?
Maandag is een dag, dinsdag is een dag.
De week heeft zeven dagen.
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag.
Het is vandaag maandag.
Vandaag is het maandag
Morgen is het dinsdag.
Gisteren was het zondag.
*
Rick? Welke dag is het vandaag? ............R: Het is dinsdag.
Het is vandaag dinsdag.
Morgen is het woensdag.
Gisteren was het maandag.
Morgen – gisteren – vandaag.
De week heeft 7 dagen.
Zeven dagen samen is 1 week
maandag - dinsdag - woensdag - donderdag - vrijdag - zaterdag - zondag.
Vandaag is het dinsdag.
Rick? Welke dag is het vandaag? ...........R: Het is woensdag.
Welke dag is het morgen? ........................R: Morgen is het donderdag.
Ja, het is vandaag woensdag.
Morgen is het donderdag. Gisteren was het woensdag.
*
Hallo,
Ik heet Mirjam, ik ben een vrouw.
Dit is Rick, Rick is een man.
Hij is een man. ........................................R: Zij is een vrouw.
Rick is een man, ik ben een vrouw.
Man - vrouw
Dit is een man.
Ik zeg: hij, hij is een man.
Hij is een man.
Dit is een vrouw.
Ik zeg: zij. Zij is een vrouw
Zij is een vrouw.
De man, hij.
De vrouw, zij.
Hij - zij
*
Hallo, ik heet Mirjam.
Ik ben een vrouw.
Ik ben een vrouw.
Ik ben getrouwd. ik heb een man.
Ik ben getrouwd, ik heb een man.
Dit is mijn man.
Hij heet Victor.
Ik heb 2 kinderen.
Zei heet Monica, hij heet Alex.
Monica is een kind,
Alex is een kind.
Ik heb twee kinderen.
Rick? Ben jij getouwd? .........R: Nee ik ben niet getrouwd.
Heb jij kinderen? ....................R: Nee, ik heb geen kinderen.
En, ben jij getrouwd? Heb jij kinderen?
De man - de vrouw - het kind
Hij is een man.
Zij is een vrouw.
Ik ben getrouwd.
Ik heb kinderen. ....................R: Ik ben niet getrouwd,
...................................................R: ik heb geen kinderen.
*
Luister. Luister goed.
Dit is een luister oefening.
Ik zeg 2 woorden. Man - vrouw.
Hetzelfde?
Nee, niet hetzelfde.
Luister goed!
Ik zeg twee woorden: kind - kinderen.
Hetzelfde? Nee, niet het zelfde.
Ik zeg man- maan. Luister goed?
Man - maan.
Hetzelfde? Nee niet hetzelfde.
Zij – zij. Ja, hetzelfde.
Mij - Mijn.
Niet hetzelfde. luister goed.
Mij - mijn. Niet hetzelfde
Dag - Daag. Niet het zelfde.
*
Dit is nog een luister oefening.
Luister goed.
Ik zeg: 3 woorden. De woorden zijn niet hetzelfde.
De vraag is, hoor je het woord tas?
Ik zeg: kam - pen - les.
Jij luistert, je hoort het woord tas niet.
Nog een keer.
Ik zeg 3 woorden.
De woorden zijn niet hetzelfde.
Luister goed. Hoor je het woord thee?
Koffie - Melk - Suiker.
Nee, je hoort het woord thee niet.
Je luistert, je hoort thee niet.
Nog een keer.
Ik zeg 3 woorden, de woorden zijn niet hetzelfde.
De vraag is, hoor je het woord dag?
Luister goed.
De week, de dag, morgen.
Ja je hoort het woord dag.
De week, de dag, morgen.
Je hoort het woord de dag.
Ik zeg: de dag. Ik zeg: daag.
*
Dit was les 9.
Tot de volgende les
Audio: https://youtu.be/pPasfkIG4aQ
Sou uma aluna de holandês e pretendo partilhar com vocês os meus tpc e de algum modo poder ajudar-vos. Este projecto ainda se encontra numa fase embrionária. Ainda estou a descobrir o blog e suas funcionalidades mas espero atingir o objectivo. Inicialmente vou arrancar com matéria, diversos textos e alguma gramática traduzida em português. A médio prazo, passar os textos e alguma matéria em video para treinarem a dicção/pronúncia. Bons estudos!
quinta-feira, 30 de abril de 2015
Woord voor woord les 8. .*Hoe laat is het? Site: Nederland Taal
Woord voor woord les 8. .......*Hoe laat is het?
Woorden:
Werkwoord ...............*Zelfstandige naamwoorden ..*Overige woorden
antwoord (geef antwoord)..*de klok ...........................*getallen 11-20
vraag ..........................*… uur ........................................*laat (hoe laat is het?)
werk ............................*de wijzer...................................*groot - klein
zeg (na) ......................*de les .......................................*half
......................................*de pauze .................................*om
......................................*het antwoord ..........................*tussen
......................................*de vraag .................................*klaar
Hoe laat is het?
Hoe laat begint de les?
Hoe laat begint de pauze?
*
Video:
Hallo, welkom bij woord voor woord. Dit is les 8. .....*Hoe laat is het?
Dit is de klok. De klok.
Hoe laat is het? Hoe laat is ‘t?
Het is 1 uur. ‘t is 1 uur.
Het is 2 uur. ‘t is 2 uur.
Het is 3 uur.
Ik wijs naar de klok. Ik wijs.
Dit is een wijzer. Dit is een wijzer.
Ik wijs. De wijzer, wijst.
Deze wijzer is lang.
Dit is de grote wijzer. De grote wijzer is lang.
Lang.
Deze wijzer is klein.
De wijzer is kort.
Kort – lang.
Dit potlood is kort dit potlood is lang.
Klein- groot.
Dit boek is klein. Dit boek is groot.
Klein – groot.
De kleine wijzer, de grote wijzer.
Klein – groot.
De grote wijzer is boven het getal.
De kleine wijzer is niet boven het getal.
*
De klok heeft 12 getallen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12.
Het is 1 uur.
De wijzers gaan rond.
De grote wijzer gaat 1 uur rond.
De kleine wijzer gaat van 1 tot 2.
De kleine wijzer gaat langzaam.
De grote wijzer gaat snel.
De grote wijzer gaat snel rond.
*
De kleine wijzer gaat langzaam rond.
In 1 uur gaat de grote wijzer 1 keer rond.
De kleine wijzer gaat van 1 naar 2.
In 1 uur gaat de grote wijzer 1 keer rond.
De kleine wijzer gaat van 1 naar 2. Het is 3 uur.
Het is 4 uur.
Hoe laat is het?
Het is 5 uur.
Hoeveel uur? 5 uur.
De grote wijzer staat op de 12.
6 uur.
Hoeveel uur? 6 uur.
De grote wijzer staat op de 12.
7 uur.
De grote wijzer staat op de 12.
*
Hoe laat is het?
Het is half 1.
Het is half 2.
De grote wijzer wijst naar de 6.
De grote wijzer staat op de 6
De kleine wijzer staat tussen de 1 en de 2.
Het kopje staat tussen de kan en de koptelefoon.
De kan, de koptelefoon.
Het kopje staat tussen de kan en de koptelefoon.
De kleine wijzer staat tussen de 1 en de 2.
Het is half 2.
Het is half 3
De grote wijzer staat op de 6.
De kleine wijzer staat tussen de 2 en de 3.
Het is half 4.
*
De klok heeft 12 getallen. 2 x 12 is 24.
Ik tel tot 24.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24.
24 uur.
Ik schrijf de getallen van 11 tot en met 20 op het bord.
Ik begin met de 11.
11 is 1 en 1 samen. Ik schrijf een 1 en nog een 1. Klaar: 11
Ik schrijf 12. Ik begin met de 1. Ik schrijf de 2 achter de 1. Klaar: 12
13. Ik begin met de 1. De 3 erachter de 1. Ik zeg dertien.
Let op: dertien, niet drietien. Dertien.
Ik schrijf 14.
Ik begin met de 1 ik schrijf de 4 achter de 1: veertien.
Let op: ik zeg veertien, niet viertien.
Ik schrijf 15 tot en met 20 snel: 15 – 16 – 17 – 18 – 19 – 20.
Klaar.
Ik zeg elf. Twaalf. Dertien. Veertien.
Ik schrijf 1 – 5.
Ik zeg vijftien.
Ik schrijf 1 – 6.
Ik zeg zestien.
Ik schrijf 1 – 7.
Ik zeg zeventien.
Achttien. Negentien. Twintig.
*
Zeg mij na.
Zeg hetzelfde.
Ik zeg: dertien.
Jij zegt: dertien.
Rick, jij zegt mij na.
Jij zegt hetzelfde.
Ik zeg dertien jij zegt 13.
Goed? ..............................................R: Goed.
*
Zeg na: dertien. ..............................R: 13.
Zeg na : veertien. ...........................R: 14.
Zeg na: hoe laat is het? ................R: Hoe laat is ‘t?
Goed Rick, jij zegt: hoe laat is het?
Jij zegt hetzelfde.
Jij geeft geen antwoord.
jij zegt het na.
Hoe laat is t? Dat is een vraag.
Geef antwoord.
Hoe laat is het? .............................R: Het is half 4.
Het is half 4. Dat is het antwoord.
Goed.
Zeg na: hoe laat is het? ..............R: Hoe laat is het?
Goed jij zegt het na. Hoe laat is het?
Hoe laat is het? Jij geeft antwoord.
Hoe laat is het? Het is half 4.
*
Oke, ik vraag Rick, geeft antwoord.
Hoe heet jij? ..................................R: Ik heet Rick.
Hoe heet jij? is de vraag.
Ik heet Rick – is het antwoord.
Hoe gaat het? ................................R: Goed.
Hoe gaat t? is de vraag.
Goed - is het antwoord.
Ik vraag: Uit welk land kom jij?
Uit welk land kom jij? .....................R: Ik
kom uit Nederland.
Wil je koffie? ....................................R: Ja alsjeblieft.
Waar woon jij? ................................R: Ik woon in Groningen.
Hoe laat begint jouw les? .............R: Mijn les begint om 9 uur.
De les van Rick begint om 9 uur.
Hoe laat begint jouw les?
Hoe heet jij?
Waar woon jij?
Wil je koffie?
Uit welk land kom jij?
Geef antwoord.
*
Rick, zeg na. Zeg hetzelfde.
Nu geen antwoord, zeg hetzelfde:
Hoe laat begint jouw les? ................R: Hoe laat begint jouw les?
Rick zegt na ‘hoe laat begint jouw les? ”.
Hij zegt hetzelfde.
Hoe laat begint jouw les?
..............................................................R: Mag ik wat vragen?
Ja, vraag maar.
.............................................................R: hoe laat begint de pauze?
Goede vraag!
Hoe laat begint de pauze?
Pauze. Ik wil koffie!
Uh, de pauze. Oh het is tijd. De les is klaar.
Dit was les 8.
Tot de volgende les.
Audio: https://youtu.be/__PJzZtSVlk
Woorden:
Werkwoord ...............*Zelfstandige naamwoorden ..*Overige woorden
antwoord (geef antwoord)..*de klok ...........................*getallen 11-20
vraag ..........................*… uur ........................................*laat (hoe laat is het?)
werk ............................*de wijzer...................................*groot - klein
zeg (na) ......................*de les .......................................*half
......................................*de pauze .................................*om
......................................*het antwoord ..........................*tussen
......................................*de vraag .................................*klaar
Hoe laat is het?
Hoe laat begint de les?
Hoe laat begint de pauze?
*
Video:
Hallo, welkom bij woord voor woord. Dit is les 8. .....*Hoe laat is het?
Dit is de klok. De klok.
Hoe laat is het? Hoe laat is ‘t?
Het is 1 uur. ‘t is 1 uur.
Het is 2 uur. ‘t is 2 uur.
Het is 3 uur.
Ik wijs naar de klok. Ik wijs.
Dit is een wijzer. Dit is een wijzer.
Ik wijs. De wijzer, wijst.
Deze wijzer is lang.
Dit is de grote wijzer. De grote wijzer is lang.
Lang.
Deze wijzer is klein.
De wijzer is kort.
Kort – lang.
Dit potlood is kort dit potlood is lang.
Klein- groot.
Dit boek is klein. Dit boek is groot.
Klein – groot.
De kleine wijzer, de grote wijzer.
Klein – groot.
De grote wijzer is boven het getal.
De kleine wijzer is niet boven het getal.
*
De klok heeft 12 getallen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12.
Het is 1 uur.
De wijzers gaan rond.
De grote wijzer gaat 1 uur rond.
De kleine wijzer gaat van 1 tot 2.
De kleine wijzer gaat langzaam.
De grote wijzer gaat snel.
De grote wijzer gaat snel rond.
*
De kleine wijzer gaat langzaam rond.
In 1 uur gaat de grote wijzer 1 keer rond.
De kleine wijzer gaat van 1 naar 2.
In 1 uur gaat de grote wijzer 1 keer rond.
De kleine wijzer gaat van 1 naar 2. Het is 3 uur.
Het is 4 uur.
Hoe laat is het?
Het is 5 uur.
Hoeveel uur? 5 uur.
De grote wijzer staat op de 12.
6 uur.
Hoeveel uur? 6 uur.
De grote wijzer staat op de 12.
7 uur.
De grote wijzer staat op de 12.
*
Hoe laat is het?
Het is half 1.
Het is half 2.
De grote wijzer wijst naar de 6.
De grote wijzer staat op de 6
De kleine wijzer staat tussen de 1 en de 2.
Het kopje staat tussen de kan en de koptelefoon.
De kan, de koptelefoon.
Het kopje staat tussen de kan en de koptelefoon.
De kleine wijzer staat tussen de 1 en de 2.
Het is half 2.
Het is half 3
De grote wijzer staat op de 6.
De kleine wijzer staat tussen de 2 en de 3.
Het is half 4.
*
De klok heeft 12 getallen. 2 x 12 is 24.
Ik tel tot 24.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24.
24 uur.
Ik schrijf de getallen van 11 tot en met 20 op het bord.
Ik begin met de 11.
11 is 1 en 1 samen. Ik schrijf een 1 en nog een 1. Klaar: 11
Ik schrijf 12. Ik begin met de 1. Ik schrijf de 2 achter de 1. Klaar: 12
13. Ik begin met de 1. De 3 erachter de 1. Ik zeg dertien.
Let op: dertien, niet drietien. Dertien.
Ik schrijf 14.
Ik begin met de 1 ik schrijf de 4 achter de 1: veertien.
Let op: ik zeg veertien, niet viertien.
Ik schrijf 15 tot en met 20 snel: 15 – 16 – 17 – 18 – 19 – 20.
Klaar.
Ik zeg elf. Twaalf. Dertien. Veertien.
Ik schrijf 1 – 5.
Ik zeg vijftien.
Ik schrijf 1 – 6.
Ik zeg zestien.
Ik schrijf 1 – 7.
Ik zeg zeventien.
Achttien. Negentien. Twintig.
*
Zeg mij na.
Zeg hetzelfde.
Ik zeg: dertien.
Jij zegt: dertien.
Rick, jij zegt mij na.
Jij zegt hetzelfde.
Ik zeg dertien jij zegt 13.
Goed? ..............................................R: Goed.
*
Zeg na: dertien. ..............................R: 13.
Zeg na : veertien. ...........................R: 14.
Zeg na: hoe laat is het? ................R: Hoe laat is ‘t?
Goed Rick, jij zegt: hoe laat is het?
Jij zegt hetzelfde.
Jij geeft geen antwoord.
jij zegt het na.
Hoe laat is t? Dat is een vraag.
Geef antwoord.
Hoe laat is het? .............................R: Het is half 4.
Het is half 4. Dat is het antwoord.
Goed.
Zeg na: hoe laat is het? ..............R: Hoe laat is het?
Goed jij zegt het na. Hoe laat is het?
Hoe laat is het? Jij geeft antwoord.
Hoe laat is het? Het is half 4.
*
Oke, ik vraag Rick, geeft antwoord.
Hoe heet jij? ..................................R: Ik heet Rick.
Hoe heet jij? is de vraag.
Ik heet Rick – is het antwoord.
Hoe gaat het? ................................R: Goed.
Hoe gaat t? is de vraag.
Goed - is het antwoord.
Ik vraag: Uit welk land kom jij?
Uit welk land kom jij? .....................R: Ik
kom uit Nederland.
Wil je koffie? ....................................R: Ja alsjeblieft.
Waar woon jij? ................................R: Ik woon in Groningen.
Hoe laat begint jouw les? .............R: Mijn les begint om 9 uur.
De les van Rick begint om 9 uur.
Hoe laat begint jouw les?
Hoe heet jij?
Waar woon jij?
Wil je koffie?
Uit welk land kom jij?
Geef antwoord.
*
Rick, zeg na. Zeg hetzelfde.
Nu geen antwoord, zeg hetzelfde:
Hoe laat begint jouw les? ................R: Hoe laat begint jouw les?
Rick zegt na ‘hoe laat begint jouw les? ”.
Hij zegt hetzelfde.
Hoe laat begint jouw les?
..............................................................R: Mag ik wat vragen?
Ja, vraag maar.
.............................................................R: hoe laat begint de pauze?
Goede vraag!
Hoe laat begint de pauze?
Pauze. Ik wil koffie!
Uh, de pauze. Oh het is tijd. De les is klaar.
Dit was les 8.
Tot de volgende les.
Audio: https://youtu.be/__PJzZtSVlk
terça-feira, 28 de abril de 2015
Woord voor woord les 7. *Schrijf op de lijn. Site: Nederland Taal
Woord voor woord les 7. .........*Schrijf op de lijn.
Woorden:
Werkwoord ....*Zelfstandige naamwoorden ....*Overige woorden
oefenen ..........*de oefening ...............................*kort - lang
blijft ..................*de punt ......................................*schuin - recht
til op ................*de neus ......................................*samen
begin(t) ...........*de tong.......................................*rond
..........................*de tanden
..........................*de streep
..........................*het kruisje
..........................*de lijn
..........................*het rondje
Video:
Hallo, welkom bij woord voor woord. Dit is les 7. .....*Schrijf op de lijn.
Ik ga schrijven.
Ik ga de getallen van 1 tot en met 10 schrijven
Ik schrijf op de lijn. De lijn. De lijn.
Ik schrijf op de lijn.
Ik schrijf de 1 van boven naar beneden op de lijn.
Ik schrijf niet boven de lijn.
Ik schrijf niet onder de lijn.
Ik schrijf op de lijn.
Ik zet een streep van boven naar benden, stop op de lijn.
De streep, de streep.
De 1 is een streep.
Ik schrijf de 2.
Ik schrijf de 2 op de lijn.
Ik begin boven.
Ik begin rond, rond.
Ik begin rond, ik ga schuin naar benden en naar rechts.
Schuin, schuin van boven naar benden en naar rechts.
Ik begin boven rond, schuin naar beneden en naar rechts.
Ik ga de 3 schrijven.
De 3 begint boven rond.
Ik schrijf de 3 rond en stop, en nog een keer rond.
Op de lijn.
Rond stop, rond.
De 1, de 2, de 3.
*
De lijn. De streep.
De streep.
De rechte streep. De schuine streep.
Recht, recht, schuin.
Rond, het rondje.
Het rondje.
*
Ik ga de 4 schrijven.
De 4. Ik begin boven.
Recht naar beneden. Stop. Naar rechts.
Een streep naar rechts.
Stop, ik til de pen op.
Ik begin boven recht naar beneden stop.
Van boven naar benden. Naar rechts. Til op.
Van boven recht naar beneden.
De 5.
Ik begin boven.
Recht naar beneden, rond naar beneden. Stop.
Ik til de pen op. Ik begin boven en ga naar rechts.
Een rechte streep.
Ik begin boven, recht naar beneden.
Rond. Stop. Ik til de pen op. Van boven naar rechts.
Ik til de pen niet op. Ik til de pen op.
Ik til de pen niet op. Ik til de pen op.
Til op, ik til de pen op.
De 6. Ik begin boven.
Ik ga schuin naar beneden ik ga rond.
Van boven schuin naar beneden en rond.
De 7. Een rechte streep naar rechts, stop. Ik til de pen niet op.
Schuin naar beneden. De 7.
Recht streep naar recht. Stop.
Schuin naar benden, til de pen niet op.
De 8. Ik schrijf een rondje.
Ik ga naar links, rond naar boven.
Ik ga naar boven rond naar rechts. Stop.
De 8. Ik ga rond.
Naar links, naar boven, naar boven, naar rechts, rond, klaar.
De 9. Ik schrijf een rondje, naar links.
Naar boven, stop, schuin naar beneden.
Ik schrijf de 10. De tien is de 1 en de 0 samen.
De 0 is een rondje.
De 1 is een rechte streep.
De 10 is de 1 en de 0 samen.
De getallen van 1 tot 10.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10.
*
Dit is een oefening. Schrijf de getallen.
Doe de oefening.
Oefen de getallen.
Schrijf de getallen.
Oefen de getallen.
Les 7 17
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10.
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1.
Ik oefen. Ik oefen met schrijven, ik oefen de getallen.
Ik doe de oefening.
*
De getallen staan op de lijn.
De lijn, de streep.
De lijn is lang. De streep is kort.
De streep is kort. Lang – kort. Lang – kort.
Dit potlood is lang. Dit potlood is kort.
De lijn van links naar rechts.
De streep van links naar rechts, de streep van boven naar benden.
Ik zet een lijn van boven naar beneden.
Ik zet de lijn, ik schrijf de getallen.
Ik zet de streep.
Ik schrijf het getal.
Ik zet een streep van boven naar beneden.
Ik zet een streep van links naar rechts.
Ik zet een schuine streep van boven naar beneden.
Ik zet een rondje.
ik zet een kruisje. Het kruisje.
*
Ik zet een streep.
Ik zet een rondje onder de streep.
Ik zet een kruisje in het rondje.
Ik zet een lijn onder het rondje.
Ik zet een rondje op de lijn.
Ik zet een streep onder de lijn.
*
Rondje - rondje – streep – streep- lijn.
Ik ga in mijn schrift schrijven.
Het schrift. Ik schrijf de 4.
Ik til de pen op. De 4.
Dit de punt van de pen.
Ik til de punt van de pen op.
Ik til op.
Ik zet een streep, van boven naar beneden.
Van beneden naar boven.
Van boven naar beneden.
Ik til de punt niet op.
De punt blijft op het papier.
De punt van de pen, de punt van het potlood.
De punt van de neus. De neus.
De punt van de tong. De tong.
Ik zeg de ‘n’ van neus. Kijk naar mijn tong.
De punt van de tong is naar boven. ‘n’.
De punt van de tong is achter de tanden.
De tanden.
De punt van de tong is achter de tanden. ‘n’
Ik zeg de ‘n’, Ik schrijf de ‘n’.
Ik schrijf de ‘n’.
De punt van de pen blijft op het papier. Ik til de punt niet op.
Ik schrijf de 2. De punt blijft op het papier.
Ik til de punt niet op.
Til op – blijft.
*
Ik til de stoel op. Ik til op.
Ik loop naar de deur, ik zet de stoel neer.
De stoel staat bij de deur.
Ik loop naar de tafel. De stoel blijft bij de deur.
*
De punt. De punt van de pen.
De neus, de tong, de tanden.
Ik schrijf de 5. Ik til de pen op.
Ik schrijf de 7. Ik til de pen niet op. De punt blijft op het papier.
Ik schrijf les 7. Ik schrijf op de lijn. Les 7.
Ik schrijf op de lijn. De lijn. Les 7.
*
Dit was les 7.
Tot de volgende les.
https://youtu.be/CZnz9ozt6PU
Woorden:
Werkwoord ....*Zelfstandige naamwoorden ....*Overige woorden
oefenen ..........*de oefening ...............................*kort - lang
blijft ..................*de punt ......................................*schuin - recht
til op ................*de neus ......................................*samen
begin(t) ...........*de tong.......................................*rond
..........................*de tanden
..........................*de streep
..........................*het kruisje
..........................*de lijn
..........................*het rondje
Video:
Hallo, welkom bij woord voor woord. Dit is les 7. .....*Schrijf op de lijn.
Ik ga schrijven.
Ik ga de getallen van 1 tot en met 10 schrijven
Ik schrijf op de lijn. De lijn. De lijn.
Ik schrijf op de lijn.
Ik schrijf de 1 van boven naar beneden op de lijn.
Ik schrijf niet boven de lijn.
Ik schrijf niet onder de lijn.
Ik schrijf op de lijn.
Ik zet een streep van boven naar benden, stop op de lijn.
De streep, de streep.
De 1 is een streep.
Ik schrijf de 2.
Ik schrijf de 2 op de lijn.
Ik begin boven.
Ik begin rond, rond.
Ik begin rond, ik ga schuin naar benden en naar rechts.
Schuin, schuin van boven naar benden en naar rechts.
Ik begin boven rond, schuin naar beneden en naar rechts.
Ik ga de 3 schrijven.
De 3 begint boven rond.
Ik schrijf de 3 rond en stop, en nog een keer rond.
Op de lijn.
Rond stop, rond.
De 1, de 2, de 3.
*
De lijn. De streep.
De streep.
De rechte streep. De schuine streep.
Recht, recht, schuin.
Rond, het rondje.
Het rondje.
*
Ik ga de 4 schrijven.
De 4. Ik begin boven.
Recht naar beneden. Stop. Naar rechts.
Een streep naar rechts.
Stop, ik til de pen op.
Ik begin boven recht naar beneden stop.
Van boven naar benden. Naar rechts. Til op.
Van boven recht naar beneden.
De 5.
Ik begin boven.
Recht naar beneden, rond naar beneden. Stop.
Ik til de pen op. Ik begin boven en ga naar rechts.
Een rechte streep.
Ik begin boven, recht naar beneden.
Rond. Stop. Ik til de pen op. Van boven naar rechts.
Ik til de pen niet op. Ik til de pen op.
Ik til de pen niet op. Ik til de pen op.
Til op, ik til de pen op.
De 6. Ik begin boven.
Ik ga schuin naar beneden ik ga rond.
Van boven schuin naar beneden en rond.
De 7. Een rechte streep naar rechts, stop. Ik til de pen niet op.
Schuin naar beneden. De 7.
Recht streep naar recht. Stop.
Schuin naar benden, til de pen niet op.
De 8. Ik schrijf een rondje.
Ik ga naar links, rond naar boven.
Ik ga naar boven rond naar rechts. Stop.
De 8. Ik ga rond.
Naar links, naar boven, naar boven, naar rechts, rond, klaar.
De 9. Ik schrijf een rondje, naar links.
Naar boven, stop, schuin naar beneden.
Ik schrijf de 10. De tien is de 1 en de 0 samen.
De 0 is een rondje.
De 1 is een rechte streep.
De 10 is de 1 en de 0 samen.
De getallen van 1 tot 10.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10.
*
Dit is een oefening. Schrijf de getallen.
Doe de oefening.
Oefen de getallen.
Schrijf de getallen.
Oefen de getallen.
Les 7 17
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10.
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1.
Ik oefen. Ik oefen met schrijven, ik oefen de getallen.
Ik doe de oefening.
*
De getallen staan op de lijn.
De lijn, de streep.
De lijn is lang. De streep is kort.
De streep is kort. Lang – kort. Lang – kort.
Dit potlood is lang. Dit potlood is kort.
De lijn van links naar rechts.
De streep van links naar rechts, de streep van boven naar benden.
Ik zet een lijn van boven naar beneden.
Ik zet de lijn, ik schrijf de getallen.
Ik zet de streep.
Ik schrijf het getal.
Ik zet een streep van boven naar beneden.
Ik zet een streep van links naar rechts.
Ik zet een schuine streep van boven naar beneden.
Ik zet een rondje.
ik zet een kruisje. Het kruisje.
*
Ik zet een streep.
Ik zet een rondje onder de streep.
Ik zet een kruisje in het rondje.
Ik zet een lijn onder het rondje.
Ik zet een rondje op de lijn.
Ik zet een streep onder de lijn.
*
Rondje - rondje – streep – streep- lijn.
Ik ga in mijn schrift schrijven.
Het schrift. Ik schrijf de 4.
Ik til de pen op. De 4.
Dit de punt van de pen.
Ik til de punt van de pen op.
Ik til op.
Ik zet een streep, van boven naar beneden.
Van beneden naar boven.
Van boven naar beneden.
Ik til de punt niet op.
De punt blijft op het papier.
De punt van de pen, de punt van het potlood.
De punt van de neus. De neus.
De punt van de tong. De tong.
Ik zeg de ‘n’ van neus. Kijk naar mijn tong.
De punt van de tong is naar boven. ‘n’.
De punt van de tong is achter de tanden.
De tanden.
De punt van de tong is achter de tanden. ‘n’
Ik zeg de ‘n’, Ik schrijf de ‘n’.
Ik schrijf de ‘n’.
De punt van de pen blijft op het papier. Ik til de punt niet op.
Ik schrijf de 2. De punt blijft op het papier.
Ik til de punt niet op.
Til op – blijft.
*
Ik til de stoel op. Ik til op.
Ik loop naar de deur, ik zet de stoel neer.
De stoel staat bij de deur.
Ik loop naar de tafel. De stoel blijft bij de deur.
*
De punt. De punt van de pen.
De neus, de tong, de tanden.
Ik schrijf de 5. Ik til de pen op.
Ik schrijf de 7. Ik til de pen niet op. De punt blijft op het papier.
Ik schrijf les 7. Ik schrijf op de lijn. Les 7.
Ik schrijf op de lijn. De lijn. Les 7.
*
Dit was les 7.
Tot de volgende les.
https://youtu.be/CZnz9ozt6PU
Subscrever:
Mensagens (Atom)