Os
holandeses usam o Passado Simples para se referirem a um
evento ocorrido no passado.
Ora!
Por quê é necessário saber a diferença entre os verbos -d e -t ?
Porque eles seguem padrões de conjugação diferentes. Eles são
parecidos, mas onde um verbo t- termina em -te(n)no
passado,um verbo d- termina em -de(n).
Conjugação
de um verbo -t
ik [stem] + te we [stem] + ten
je [stem] + te jullie
[stem] + ten
hij
[stem] + te
ze
[stem] + ten
Conjugação
de um verbo -d
ik
[stem] + de
we
[stem] + den
je
[stem] + de
jullie
[stem] + den
hij
[stem] + de
ze
[stem] + den
Je
hebt nu verschillende werkwoorden geleerd. Deze staan allemaal in
de tegenwoordige tijd.
Je hebt het dan over nu.
Você
aprendeu alguns verbos agora. São todos no tempo presente. Você
está então falando de 'agora''.
Bijvoorbeeld:
Ik werk in een winkel. Por exemplo: Eu trabalho numa
loja.
Als
je over vroeger wilt praten, dan moet je de verleden tijd gebruiken.
Se você quiser falar sobre o passado, então você deve usar
o verbo no passado.
Bijvoorbeeld:
Vorige jaar werkte ik in een winkel. Por exemplo: No ano
passado eu trabalhei numa loja.
De verlenden
tijd maak je door -te (n) of -de(n) achter de ik-vorm van
het werkwoord te zetten. O tempo passado é criado por -te(n)
ou -de(n) no fim do verbo.
Exemplos
Wanneer
eindigt de verleden tijd op -te(en) wanneer op -de(n)? Quando as
extremidades do tempo passado é -te (n) ou quando é -de(n)?Hiervoor
moet je kijken naar de laatste letter van de ik-vorm. Para fazer
isso, você deve olhar para a última letra do verbo - Ik-vorm.
Is
de laatste letter een k, f, s, ch,
t of p?
Dan maak je de verleden tijd met -te(n). Se a última
letra é um k, f, s, ch, t ou p? Então
você faz o tempo passado com -te(n). Is de laatste letter een andere
letter? Dan maak je de verleden tijd met -de(n). A última letra é
uma letra diferente? Então você faz o passado, com -de (n).
Werken
- Trabalhar
Tegenwoordige
tijd Verleden tijd
Ik
werk
werkte
Jij
werkt
werkte
werk
jij? werkte jij?
U
werkt
werkte
Ik - vorm + -te(n)
Hij/zij
werkt
werkte
Wij
werken
werkten
Jullie
werken
werkten
Zij werken
werkten
merken
stem: merk(notar)
wensen stem: wens(Desejar)
ik
merkte ik
wenste
je merkte je
wenste
hij
merkte hij wenste
we
merkten
we
wensten
jullie merkten jullie
wensten
ze merkten
ze
wensten
rusten
stem: rust(descansar)
kussen stem:
kus(beijar)
ik
rustte
ik
kuste
je
rustte
je
kuste
hij
rustte
hij
kuste
we
rustten
we
kusten
jullie
rustten
jullie
kusten
ze
rustten ze kusten
Note
o t dobrado na conjugação de rusten (acima) e o d
dobrado na conjugação de bloeden (abaixo). Não se
ouve o d ou o t dobrado, mas é necessário escrevê-los!Wij
bloeden e wij bloedden são pronunciados da
mesma maneira, mas o primeiro se refere ao presente e o último ao
passado.
Luisteren
- Ouvir
Tegenwoordige
tijd Verleden tijd
Ik
luister
luisterde
Jij
luistert
luisterde
luister
jij?
luisterde jij?
U
luistert
luisterde
Ik - vorm + -te(n)
Hij/zij
luistert
luisteren
Wij
luisteren
luisterden
Jullie
luisteren
luisterden
Zij
luisteren
luisterden
luisteren
stem: luister(ouvir)
bloeden
stem: bloed(sangrar)
ik
luisterde
ik
bloedde
je
luisterde
je
bloedde
hij
luisterde
hij
bloedde
we
luisterden
we
bloedden
jullie
luisterden jullie
bloedden
ze
luisterden ze bloedden
roeien
stem: roei(remar)
lenen
stem: leen(emprestar)
ik
roeide ik
leende
je
roeide
je
leende
hij
roeide
hij
leende
we roeiden we leenden
jullie
roeiden
jullie
leenden
ze
roeiden ze
leenden
Kijk
maar naar deze voorbeelden:
Werkwoord(verbo) Ik-vorm
Verleden tijd(passado)
Gooien(atirar)
gooi
gooide
Luisteren(ouvir) luister
luisterde
lachen(rir) lach
lachte
fietsen(ciclismo)
fiets fietste
(ciclismo é um verbo na holanda - andar de bicicleta)
Let
op! Niet alle woorden gaan op dezelfde manier! Cuidado! Nem
todas as palavras são da mesma maneira!
Bijvoorbeeld
de werkwoorden hebben en zijn. Por exemplo, os verbos ter
e ser.
Deze
moet je dus onthouden. Isso deve, portanto, abster-se.
Zijn
- ser
Tegenwoordige
tijd Verleden tijd
Ik
ben was
Jij
bent
was
ben
jij?
was jij?
U
bent
was
Hij/zij
is
was
Wij zijn
waren
Jullie
zijn
waren
Zij zijn waren
Hebben
- Ter
Tegenwoordige
tijd Verleden tijd
Ik
heb had
Jij
hebt had
heb
jij? had jij?
U
heeft had
Hij/zij
heeft had
Wij
hebben hadden
Jullie
hebben
hadden
Zij hebben
hadden
Nog
meer woorden die niet op dezelfde manier gaan: Mais palavras que
não passam da mesma maneira:
Woord
Tegenwooedige tijd Verleden tijd
Kunner
Ik Kan
Ik Kon
Mogen
Ik mag
Ik mocht
Zullen
Ik zal
Ik zou
Lopen
Ik loop
Ik liep
Kopen
Ik Koop
Ik kocht
Gaan
Ik ga
Ik ging
Vários
exemplo de verbos:
Onregelmatige
werkwoorden - Verbos inregulares
Verbo
Passado
Bakken
bakte
gebakken
Bederven bedierf bedorven
bedriegen bedroog bedrogen
beginnen begon begonnen
bergen borg geborgen
bevelen beval bevolen
A
concluir mais tarde
Zet
een streep onder de werkwoorden die in de verleden tijd staan. Een
voorbeeld is al gegeven. Coloque uma linha sob os verbos estão
no passado.
Vroeger werkte Leyla
op een kantoor. Leyla já trabalhou em um
escritório. Twee jaar geleden stopte ze met
schoonmaken. Há dois anos, ela parou de
limpar. Leyla wildeander werk doen. Leyla
queria fazer outro trabalho.
Nu
werkt ze in een winkel. Ze zit achter de kassa. Agora, ela
trabalha numa loja. Ela senta-se atrás da caixa registradora. Dit
vindt Leyla wel leuk werk. Ze werkt
hier nu een jaar. Het afgelopen jaar was erg leuk. Isso
leva Leyla bom trabalho. Ela trabalha aqui um ano. O ano passado
foi muito bom
Leyla
wil dit werk nog lang doen. Leyla quer fazer esse trabalho
por muito tempo.
Vul
in. Gebruik het werkwoord dat achter de zin staat. Use o
verbo por trás da frase.Gebruik de verleden tijd. Use o verbo
no passado.
Ik werkte vorig
jaar in de supermarkt. Werken - werk
Hij belde de
huisarts vanmorgen. Bellen - bel
Jullie lustten vroeger
geen koffie. Lusten (gostar) -
lust
Hamid kochte een
huis. Kopen - kocht
Mijn
collega was ziek. Zijn
Wij hadden pijn. Hebben
Filiz luisterde naar
haar broer. Luisteren
- luister
Gisteren ging ik
naar de huisarts. Gaan - giing
Ik kon het
niet.
Kunnen
- Kon
Mark
en Vera mochten dat vroeger niet. Mogen - moch
Restritamente
falando, só há dois tempos: o presente e o passado. Entretanto,
definimos alguns 'meio-tempos' pela interação do tempo (presente e
passado) com um aspecto (mementaneo ou continuo) e um modo (facto ou
hipotético).
Isso
nos dá uma lista de oito 'tempos' básicos.
1.
Presente Simples ik werk Eu trabalho
2.
Passado Simples ik werkte Eu trabalhei
3.
Presente Perfeito ik heb gewerkt Eu trabalhara
4.
Mais que Perfeito ik had gewerkt Eu
tinha trabalhado
5.
Futuro Simples ik zal
werken Eu trabalharei
6.
Condicional ik
zou werken Eu trabalharia
7.
Futuro Perfeito ik zal
hebben gewerkt Eu terei trabalhado
8.
Condicional Perfeito ik zou hebben gewerkt Eu
teria trabalhado
Para
cada tempo você tem que aprender duas coisas: 1. A conjugação (Eu
trabalho, ele trabalha, etc.) 2. A aplicação: Quando usar?
Outro
'tempo' comum - não mencionado - é o gerúndio. Ele será discutido
no próximo item, em gerúndio aan
het? and gerúndio te?.
Em
holandês existem verbos regulares e irregulares.
Regulares
seguem todas as regras de conjugação. Para conjugar um verbo
regular achamos o radical, descobrimos o infinitivo e depois
conjugamos.
Sem comentários:
Enviar um comentário